The Belgian ZERO artist Jef Verheyen (1932-1984) became known as the painter of light streams and colour spectra. He experimented not only with light, but also with movement and the invisible as means to evoke natural mechanisms and to reveal universal interrelationships between human beings and the surrounding world. He used geometric principles – his passion for geometry was born out of his interest in mathematics and (Greek) philosophy – as the basis for harmony. Verheyen never gave up on traditional media and materials such as the canvas, paint, and brushes to search for the essence of our nature. 

Jef Verheyen

VAN A = A TOT PANTA RHEI, 1962
Text

VAN A = A TOT PANTA RHEI

“si tout change plus rien n’est vrai"?

 

 De proptotypen van de optische waarneming, de archaïsche oorspronkelijk genoemde werkelijkheid der driemensionele werld, met zijn rotsvaste wetten waarin tijd en ruimte geen plaats vonden, werden eindelijk terug tot antithese gebracht.

De vroegere schildekundige waarneming en beelduitdrukking, die zich niet verder waagde dan het statisch objekt in een geprefabriceerd perspektivitisch kastje, werden als een blokjesdoos door elkaar geschud.

Van gotiek tot renaissance; van statiek naar beweging; het bewustworden van de vierde dimensie tot Cézanne.

Van statische vorm tot vibratie; van logge beweging naar analytische dekompositie en de vorm, het archaïsch type, verdween uit de pikturale gezichtsveld. Het kubisme, de bewustwording der ruimte rondom en binnenin, voerde het kinetisch element in de schilderkunst. Het futurisme met zijn  technische mekaniek, - l’homme devient machine – zette de revolutie verder tot Marcel duchamp “la vibration sur place” verwezenlijkte.

 Van stilstand tot lichtsnelheid, van objectieve statische werkelijkheid naar (virtuele) dynamiek, bracht het oplossen der zwaartekracht.

 Het voortschrijden van objectieve vorm naar vormanalyse tot innerlijke vormsynthese, de ontdekking van de optische dynamiek: kinematografie, enz…, het verhogen der ritmische trilling, brachten de vertige en de samenvloeiing van vorm en kleur was bereikt.

 “Quand la couleur est à sa maturité, la forme est à sa plénitude”, werd werkelijkheid.

 De uitdrukkingsvorm is de kleur geworden, de ultradimensionele waarden nemen terug hun plaats in, de schilderkunst heeft eindelijk haar archaïsche waarde gekregen. Her archaïsche is terug het pikturale, zijn essentie en existentie zijn synthese geworden.

                                                                       “geen vorm zonder functie” (Klee)

(Zij vermenigvuldigen de eerste met het omgekeerde van de tweede zonder de in werking gestelde techniek te kunnen verantwoorden).

 

 Vroeger leerde de schilder fragmentarisch de driedimensionele wereld kennen, hij bestudeerde uiterlijk elk object afzonderlijk tot hij de vaardigheid had die werkelijkheid nauwkeurig naar vorm en kleur weer te geven. In zekere zin leerde de schilder de elementen van zijn bouwsysteem gebruiken met het doel de verschillende delen terug samen te voegen tot een geheel. Hij kende zijn wereld, wist de kracht van plant, dier en mens, natuurbrokken waarover hij schilderkunstig beschikte. Voor hem had elk fragment zijn waarde, zijn strikt noodzakelijke aanwezigheid. Honderden schetsen, stukken materiaal uit zijn bouwdoos, werden na langdurig vormen en hervormen tot kompositie, tot eenheid. De schilder kon die dingen vormen naargelang zijn systeem, systematisch werd er gebouwd, geschilderd. Elke kleurvorm had zijn bepaalde plaats, werd bewust gebruikt in functie van een zekere opgave. Van formalisme was er bij hem geen sprake van omdat elk meester wist waarmee hij had af te rekenen, wist hoe hij zijn constructie moest maken. De schilderkunst was een kollektief bewustzijn, een bepaalde techniek die van meester naar leerling verder kon gedragen worden. De weg van fragment naar geheel, van gedeelte naar vormensynthese werd door hen doeltreffend toegepast.

 De schilderkunstige rasters waren met de statische werkelijkheid verbonden tot die schema’s symbolen en dogma’s werden, zij hadden de reële waarden verloren. Met doelloze verhoudingen schilderde men verder, losse verbanden die slechts uit gewoonte gebruikt werden. De schilderkunst geraakte verstrikt in een formalisme, zij werd een formele abstaktie. Het archaïsche en de archetekens waren voor hen verloren en hun ergste vijand was de realiteit zelf, de levende vorm deed alles uit elkaar spatten, hij bewoog. Het analytisch impressionisme deed de eerste stap verder, terug naar de oorsprong. De uiterlijke vorm werd uit elkaar gesmeten, ontbonden tot er van de drie dimensies niets overbleef dan een kaleïdoscoop, stukken puzzle. Het vroegere fragment werd tot doel en l’art por l’art deed zijn intrede. De subjectieve schilderkunst begon. Alle wetten werden opgeheven, gingen verloren. Alles werd toegelaten. Het onbewuste, de zogenaamde intuïtie, nam de plaats in van het bewustzijn. “Il faut enduire” en geeft hem maar zwam, het goed bekend 100% automatisme zijn daar het gevolg van.

 Paul Klee’s genialiteit bracht de schilderkunstige uitdrukking tot bewust beeldend denken, vorm en teken werden geanalyseerd en terug tot hun oorspronkelijke waarde gevoerd, tot fragment: bepaald element van het geheel. Paul Klee wilde geen vorm zonder functie. De door hem ontdekte wereld van het innerlijke gaf de arche-tekens hun schilderkunstige waarde en hun functie weder. De vaart naar de innerlijke ruimte was begonnen.

 Fontana's spatialisme boorde door de dimensies, de ontzaglijke ruimten werden bewust. Zijn vijfde dimensie brak de grenzen, hij opende de weg naar de oneindigheid. Het bewuste “de mens als leegte in het volle” werd door Fontana tot synthese. Het verlies der zwaartekracht, het later(n) opheffen der kontrasten, het terugbrengen van de schilderkunst tot haar essentiëel verschijnsel, brachten de nieuwe dimensie: de kleurkracht.

 Het licht is de essentiële mekaniek, de kleur is de pikturale dynamiek, de ruimste essentiëelse transcendentie.

 De kleuropenbaring is de bewustwording.

 Het essentialisme is de alfa en omega van de pikturale existentie.

 

                                                                                                                    december 1962 

Published in  

De Tafelronde Vol. 8 (1963) Nr. 3: p. 40-42.