Jef Verheyen
META = ULTRA (waarneming), 1959
META = ULTRA
Wanneer men ’s morgens voelt dat men ’s nachts iets zeer moois droomde, en er van die droom alleen de gewaarwording overblijft, die zo mooi is, en men toch niet verklaren of onder beeld kan brengen wat men droomde, is wel het beste bewijs dat het irreële buiten een bepaalde vorm, scheidende omlijning of bepaalbare gewaarwording staat.
Ik neem wel aan dat die droom door een psychische of fysische werking ontstond, het onbewuste of de ziel, maar dat dit gevoel een ganse dag voortduurt, ondanks alle andere indrukken die men gedurende die dag onderging is toch een bewijs dat dit gevoel van zeer hoge kwaliteit moest zijn en ver boven de dagelijkse gewaarwordingen stond.
Het is waar dat wij het gewone voor natuurlijke houden en meestal het onverklaarbare voor het bovennatuurlijke maar ik zie niet in waarom men metafysiek tot nihilismus wil herleiden, vermits om het onverklaarbare te beleven in onnatuurlijke toestand moet verkeren dus in ongewone toestand moet zijn. Een toestand die voor de mens welke deze gewaarwording heeft, natuurlijk is en daardoor voor hem iets natuurlijks wordt. Het is absurd metafysiek als onbestaanbaar te beschouwen of er over te twisten dat ze wel of niet bestaat, zijn er niet genoeg gevallen of voorvallen, die bewijzen dat er honderdduizend dingen zijn waarvan wij de oorsprong geenszins vermoeden, laat staan kennen.
Waarom zouden er geen akties zijn die aan onze gewone zintuigelijke waarneming ontsnappen, akties waarvan de werking zo fijn is dat wij haar niet in gewone toestand afgeleid of gehinderd worden?
Ver moet men niet zoeken om zulke voorbeelden te vinden. Hoeveel mensen bekijken niet hetzelfde schilderij?
In zijn deelneming is de ene mens veel vrijer, oorspronkelijker dan de andere. Als de ene mens slechts ziet wat zich voor hem bevindt en de andere het daarbij nog voelt kan natuurlijk hij, die slechts ziet, aan de andere verwijten dat hij niets voelt hoewel hij ziet. De toestand van de andere die voelt en ziet, zal hem dan zeer onnatuurlijk schijnen, niettegenstaande hij, die oorspronkelijker en fijner waarneemt, het zeer gewoon vindt al ziende te voelen.
Het plezierigste is dat zij, die niet in het irreële geloven, trachten te bewijzen dat alleen het natuurlijke bestaat, en zij, die in het metafysische geloven, trachten te bewijzen dat het bovennatuurlijke natuurlijk is.
Weert, 1959
Published in
De Tafelronde Vol. 8 (1963) Nr. 3: p. 28.