Jef Verheyen
De technische mechanisatie in een gemechaniseerde samenleving (NL), 1960
Moest de technische mechanisatie van het mensdom…
Moest de technische mechanisatie van het mensdom konsekwent doorgevoerd worden, iets wat waarschijnlijk in weinig tijd zal gebeuren, zou geen enkel normaal mens nog tot nadenken in staat zijn.
In een volledig gemechaniseerde samenleving zou de tijd zo sterk ingekort zijn, of het levensritme waardoor de mens tijdverloop voelt zo sterk versneld zijn, dat hij geheel op de directe sensatie zou aangewezen zijn Door het opdrijven der energie, het verkorten der afstanden, enz., heeft de mens geen tijd gewonnen, maar integendeel wel tijd verloren.
Het feit dat hij zijn levensritme versnelde of inkortte deed de spanning te groot worden. Er wordt te veel van een normaal zenuwstelsel geëist, dat altijd sneller moet waarnemen; dit gedurend op zijn “qui vive” zijn verzwakt het, en maakt zijn levensduur korter dan vroeger.
Als het nergens geen gelegenheid meer krijgt om uit te rusten zal het zenuwstelsel zich trachten aan te passen aan deze nieuwe omgeving door het nadenken uit te schakelen, en alles op de directe waarneming trachten te richten.
Literatuur, muziek, en andere uitdrukkingsvormen, die om tot communicatie of volledig overzicht te komen een tamelijk lang tijdsverloop verlangen, verliezen terrein en liefhebbers. Op plaatsen waar het levensritme reeds zeer hevig is wordt er praktisch niet meer gelezen of naar muziek geluisterd. Men vindt er bij zogezegde ontwikkelden geen enkel boek of plaat die nadenken vraagt. Tegenover kunstvormen die van een lang tijdsverloop afhangen, zijn we volledig apatisch geworden, en al hun energie is op het meest onmiddellijke afgestemd: het beeld.
In het zuiden, waar het levensritme veel hoger ligt dan in het noorden, bestaat bijna alle kultuur in schilderkunst, architectuur en film.
Zuiderlingen reageren veel sneller; modes worden in het zuiden; veel modes worden in het zuiden met veel enthousiasme gevolgd, wat het zuiden moderner dan het noorden doet schijnen. Beeldende kunsten hebben er een revolutionair karakter, en zijn meestal op “le choc” gebaseerd. De gehele moderne Latijnse schilderkunst bestaat uit een directe reactie of ”le coup de poing ” die een kleur en schildering kunnen geven. De meeste schilders werpen zich in “l’instantanée”. Hun schilderijen zijn een directe exteriorisatie hunner sociale waarneming, die hen in zekere zin expressionistisch doet blijven. Geheel hun kunst, of zij dat wil of niet, is op het actuele sociale gericht. Door het feit dat hij die zich in een bepaalde situatie bevindt die nooit kan overzien, (wie zou van in een kamer de muren langs de buitenkant kunnen bekijken?) kunnen hun schilderijen niet gemediteerd zijn, en laat de hedendaagse schilderkunst der Latijnen nooit na-denken.
In het noorden is een kunstwerk praktisch altijd een product van lange meditatie. Mediteren is alleen mogelijk uit het actuele (situatie), buiten de tijd, in de schaduw van al wat er gebeurd, iets wat die situatie gevaarlijk maakt, vermits zij aan de buitenwereld de indruk geeft inactief te zijn, juist iets wat geheel niet modern schijnt. Noorderlingen schijnen nooit enthousiast te zijn, zij maken geen lawaai en spreken niet vlug, wat daarom niet zeggen wil dat hun deelneming aan het actuele niet strek en vlug zou zijn.
Acties van noordelingen zijn bijna nooit op de buitenwereld gericht. Er wordt hier zelden een schilderij gemaakt met de hoop dat het publiek erop zou reageren. In de grond verlangt een noorderling nooit naar een publiek, vermits hij als kunstenaar buiten het sociale of het collectieve staat.
Gemakkelijk kan men Klee en Mondriaan als voor beeld nemen; wie zou durven beweren dat zij minder actueel of modern zijn dan een Picasso, Miro of een Marinetti. L’instantanée van hun werk is wel “gezien”, maar zelfs nu zijn er zeer weinigen die hun esoterische waarden kennen en begrepen hebben. Het is zeer begrijpelijk dat Mathieu het werk van Klee “un petit humanisme” noemde. Toont juist Mathieu, door zijn schilderijen geen directe reactie? Zijn exteriorisatie ontaardt zelfs in exhibitionisme. Hij vraagt, bewust of onbewust, een directe deelname van het publiek aan zijn creatieve actie. In zekere zin tracht Mathieu tegen de tijd te schilderen, en meditatie bestaat voor hem, als schilder, niet. Niettegenstaande hij het teken gebruikt, het teken dat slechts een esoterisch belang heeft, heeft hij de esoteriek vergeten. Is esoteriek, niet het begin van nadenken?
Yves Klein, die sinds 1957 een filosofische waarde aan zijn werk tracht te geven, en er in slaagde om een schijn-esotermisme rond zijn doen te weven, ontaardt nu, tegenstrijdig aan al wat hij wil verkondigen, in exhibitionisme. Zijn deelneming, die vroeger op juiste waarden rust, wordt nu een verlangen naar een directe reactie van het publiek, een middel om “l’instantanée” uit te buiten. Door in een verf gedompelde naakte vrouwen over zijn doeken te rollen, gebuikt hij de “coup de poing”. Hoever hij met dit sensueel exhibitionisme van”le vide” is weggeraakt weet ik niet juist. “Quand il y a de l’esprit ou le sens de loin” schreef hij me eens, maar wat heeft “l’esprit” nog metd eze exhibities te maken?
Dat in het noorden exhibitionisme nooit aanhangers kende, bewijst duidelijk dat men er zich maar naar het essentiële richt. Men houdt zich weinig bezig met “l’acte créateur”, zodus zichzelf, en meditatie heeft er meer aanhangers dan de directe waarneming. Daar de meeste schilders hier, hun werk aan het collectieve onttrekken en zij meestal geen waardering van het modepubliek verlangen, doet hun in steden, waar alles uit actualiteit bestaat, ongezien en ongewenst blijven.
In het mekka van de modekultuur, waar praktisch iedereen denkt zelf geheel kultuur te zijn, wordt al het andere overboord gegooid, t.t.z. 2.500.000.000 mensen. Wie niet in Parijs woont, kan geen kunstenaar zijn, vermits “le fue sacré” alleen door de Parijse kultuur wordt uitgedeeld. Al wat niet op de actualiteit gebaseerd is, wordt door die struisvogelpolitiekers nooit begrepen. De gehele moderne kunstgeschiedenis hebben zij aan de kant gezet: Kandynsky, Mondriaan, Klee, Malevitsch, Macke, de Italaanse futuristen, de Duitse en Vlaamse expressionisten. “Go home” roepen zij naar de Amerikaanse schilderkunst, en “en Belgique il n’y a pas de peintres”. Allemaal rommel die geen Parijse invloed heeft. Maar laat ons niet vergeten:”Diminuer le grand, augmenter le petit, c’est la joie du peuple… ».
Jef Verheyen
Februari 1960
Published in:
NUL magazine, 1st edition, published by Dirk Claus, Sint Niklaas. With contributions of Claus Dirk, Claus Mark, Leopold Flam, Nic van Bruggen, Jef Verheyen e.a.